Alweer een tijdje geleden was tekstschrijver Gerard Oonk bij mij te gast om me te interviewen over zingen en aanverwante zaken. Hieronder het resultaat:
Sopraan Wendy Roobol (1981) woont op een steenworp afstand van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Haar appartement is sfeervol ingericht. Op tafel drijven donkerrode rozen in een grote schaal. Ze kleuren prachtig bij het kleed op de vloer. Honderden cd’s staan keurig uitgelijnd in de boekenkast. En het grote bureau in de hoek is volledig leeg op een glimmende design-computer na. De bewoonster heeft duidelijk gezocht naar een balans tussen gevoel en structuur.
door Gerard Oonk, mei 2017
“Ik kan niet werken als het een zooitje is.” Wendy reageert alert op mijn ronddwalende ogen. “Bovendien vind ik het leuk om hier mensen te ontvangen en dan moet het er goed uitzien.” Ze loopt bedrijvig heen en weer met koffie, chocola en stroopwafels. Ondertussen vertelt ze honderduit.
“Ik was al klaar met de studie toen ik hier kwam wonen.” Ze wijst door het keukenraam naar het gebouw van het conservatorium. “Daar ben ik geslaagd in 2004. Aansluitend heb ik nog een masterstudie gedaan aan De Nieuwe Opera Academie. Maar het studeren is nooit afgelopen. Ik sta hier dagelijks te oefenen.” Ze tikt in het voorbijgaan even tegen de onvermijdelijke muziekstandaard. Er ligt muziek op van Monteverdi.
Music for the millions
Wendy Roobol groeit op in Spijkenisse. Haar vader heeft een baan buiten de deur en moeder legt haar carrière tijdelijk stil om de kinderen op te voeden.
“Ik kom uit een milieu waar aandacht voor kunst en cultuur niet vanzelfsprekend is. We gingen zelden naar een museum, of een concert. Er werd wel muziek gemaakt. Mijn vader speelde trompet bij de fanfare en m’n moeder zong met veel plezier in verschillende koren, al kon ze geen noot lezen. Heel af en toe hadden we ClassicFM aan en in de platenkast stonden James Last, Enya en ‘Music for the millions’. Dat soort werk.”
“Muziekles hoorde bij de opvoeding. Ik wilde eigenlijk graag viool gaan spelen, maar dat instrument had de leraar niet op zijn repertoire. Toen ben ik via de blokfluit bij de dwarsfluit terecht gekomen.”
“Door die fluitlessen kwam ik in aanraking met de ‘echte’ klassieke muziek en ook met het zingen. Ik speelde -als instrumentalist- veel mee met koren. Eén van de dirigenten gaf me een cassettebandje met muziek van The Phantom of the Opera. Die muziek vond ik zo mooi dat ik thuis de liedjes mee ging zingen. Mijn moeder was bang dat ik daardoor mijn stem zou verpesten. Toen heeft ze me naar zangles gestuurd. Klassiek, omdat je dan de beste techniek leert. Ik was zestien.”
“Mijn vader en moeder vonden het in eerste instantie jammer dat ik naar het conservatorium wilde. Daar zagen ze letterlijk geen brood in. Maar ze hebben me wel altijd heel trouw gesteund. Ik moest mijn droom kunnen volgen. Nu zijn ze trots. Héél trots.”
“Ik ben in Den Haag op de School voor Jong Talent terecht gekomen. Je volgt dan de laatste twee jaar van het VWO en daarnaast wordt er veel tijd besteed aan muzieklessen. Ik werd toegelaten dankzij de dwarsfluit. Mijn stem was nog niet genoeg ontwikkeld. In het laatste jaar VWO kon ik zang als hoofdvak gaan doen.”
“Na m’n VWO wilde ik doorstromen naar de zangopleiding op het conservatorium. Mijn auditie was best goed. Toch wist ik bijna zeker dat ze me zouden afwijzen, gewoon omdat ik nog te jong was en te weinig ervaring had. Het is geweldig dat er toentertijd een paar mensen zijn geweest die in me geloofden en me hun vertrouwen gaven.”
In je nakie staan
“Kunstenaars en musici moeten tijdens hun opleiding altijd op zoek naar zichzelf. Dat klinkt misschien wat zweverig, maar je moet leren wat je plek is, wat je te bieden hebt. Je zit met allemaal concurrenten om je heen. Iedereen heeft torenhoge, individuele ambities en tegelijkertijd moet je intensief met elkaar samenwerken. Die discrepantie is knap lastig. Ik heb op school vaak getwijfeld of ik wel de juiste keuzes had gemaakt. Er spoken dan voortdurend van die vragen door je hoofd, zoals ‘Ben ik wel geschikt voor dit vak?’, ‘Heb ik genoeg talent?’, ‘Kan ik leven met voortdurende onzekerheid?’ en ‘Heb ik wel genoeg te vertellen?’”
“De twijfel over je eigen kwaliteit blijft altijd aanwezig, ook na afloop van de opleiding. Dat geldt waarschijnlijk voor iedere musicus. Het is een beroep waarbij je echt in je nakie staat. Onderhuids sluimert altijd onzekerheid: ‘Ben ik wel goed genoeg?’. Je moet leren om te gaan met kritiek. Iedere opmerking lijkt een aanval op jezelf.”
“Dat is zwaar aan het werk. Je kunt er nooit op vertrouwen dat een ander het goed genoeg vindt. Als een dirigent ontevreden is, dan word ik een volgende keer niet opnieuw gevraagd. Je moet altijd voldoen aan de hoogste norm. Dat zorgt voor spanning, twijfel en onzekerheid.”
“Gelukkig weet ik dat ik mijn vak steeds beter beheers. Het blijft een groeiproces, waarschijnlijk een heel leven lang. Maar goed, ik kan gelukkig best aardig zingen. Als je dat niet kunt, dan red je het niet. De techniek is de basis en daarna volgt de rest, zoals een ijzeren discipline… Voorbereiding is essentieel. De noten moet je kennen. Studeren, studeren en repeteren. Vóór een concert goed slapen en oppassen met drank. Het is topsport.”
Floortje Dessing
“Een optreden is meer dan mooie nootjes zingen. Ik stop er mijn interpretatie en mijn verhaal in. Dat maakt het persoonlijk. Het moet duidelijk zijn waarom het de moeite waard is dat ík die aria zing en niet een andere sopraan. Ik kan geen grijsheid en middelmatigheid verkopen. Daar kom ik niet mee weg.”
“Ik ben ook loyaal, zowel aan opdrachtgevers als aan collega’s, maar zeker ook aan de muziek. Uiteindelijk gaat het niet over mij. Ik ben een soort doorgeefluik. Natuurlijk zit mijn persoonlijkheid er tussen, want het is mijn lichaam, mijn stem en mijn interpretatie. Maar ik heb die noten en die tekst niet geschreven. Ik moet er dus ook weer tussenuit. Je voert als zanger altijd dat gevecht. Het ego is er natuurlijk, want anders stap je niet op een podium, maar ik mag er nooit staan ter eer en meerdere glorie van mezelf. Dat stem ik ook af met de dirigent. De balans moet altijd doorslaan naar dienstbaarheid aan de muziek.”
“Ik wil een soort Floortje Dessing zijn. Als ik naar haar tv-programma’s kijk, dan zie ik een ongelooflijk sterke persoonlijkheid, terwijl ik nooit het gevoel heb dat het om háár draait. De mensen die ze interviewt staan centraal. De kijkers waarderen dat. Ik ken echt niemand die niet van Floortje houdt. Ze is een ‘merk’ zonder borstklopperij: super professioneel en tegelijkertijd authentiek en integer. Zo wil ik ook mijn werk doen.”
Techniekoefeningen en complimentjes
Eén van de buren blijkt muziek te maken. Plotseling tuimelen er toonladders door de kamer. Een pianist speelt zijn vingers los. Even later verandert het spel in melodieuze popmuziek. Wendy Roobol lijkt gewend aan de klanken.
“We accepteren dit van elkaar. Dat moet ook wel. Ik sta hier ook concerten voor te bereiden en mijn techniekoefeningen te doen.
Soms zegt een buurman dat hij heeft genoten van mijn nieuwe repertoire. Dat is leuk. Ik houd van dat soort onverwachte complimentjes.”
”Toen ik klassieke muziek ging zingen, merkte ik dat die muziekstijl het best bij me past. Het raakt me het diepst in mijn ziel. Klassieke muziek is onvoorspelbaar, ruw, grillig en dan weer teder, vrolijk of melancholisch. Het kan echt alle kanten op gaan.”
“Ik houd van opera. De combinatie van zingen en acteren is geweldig. Ik heb zelfs het gevoel dat ik beter zing als ik ook acteer. Eenmaal op het podium kun je vergeten hoe het moet. Dat heb je immers ingestudeerd. Je lijf herkent dat. Je bouwt een soort spiergeheugen op voor de stukken die je gaat zingen. Je bent niet meer bezig met techniek. Hetzelfde geldt voor het acteren. Het spel moet ook geautomatiseerd zijn. Bij een voorstelling wil je beide kanten zo goed onder de knie hebben dat er ruimte ontstaat voor ‘het moment’.”
Wendy kijkt bedenkelijk bij die laatste woorden. “Ik krijg altijd een beetje jeuk van dat soort uitdrukkingen, maar het is wel wat het is. Als je niet meer na hoeft te denken over de techniek, dan kun je open staan voor alles wat er om je heen gebeurt. Daar kun je dan mee aan de slag. Binnen de kaders is er altijd vrijheid.”
Het pure, zuivere materiaal
“Het samenstellen van een nieuw programma is ook uitdagend werk. Ik doe dat graag. Je zoekt mooie muziekstukken uit en die probeer je met elkaar te verbinden. Dat doe ik door er een dramaturgische of theatrale laag aan toe te voegen. Ik noem dat ‘Concert Plus’. Het wordt dan eigenlijk een voorstelling, meer dan sec een aantal werken achter elkaar. Ik zoek elke keer naar een andere vorm. Het is een poging om klassieke muziek beter aan te laten sluiten bij de belevingswereld van het publiek.”
“Het is een missie om mijn favoriete muziek toegankelijk te maken en onder de aandacht van een breed publiek te brengen, maar ik doe daarvoor geen concessies aan het oorspronkelijke materiaal. Er wordt op dat gebied veel geëxperimenteerd. Je hoort klassieke muziek die op synthesizers wordt gespeeld met een beatje er onder. De werken worden vaak ook sterk ingekort. Dat is niet mijn methode. Ik wil het pure, zuivere materiaal gebruiken en op de authentieke manier uitvoeren. Wat ik wel doe is de context duidelijk maken. Op die manier hoop ik dat mensen de muziek beter gaan begrijpen en de schoonheid er van ontdekken.”
Pelgrimstocht
In de hal van het appartement staat een kast vol schoenen. Het zijn vooral de tientallen hoge hakken die in het oog springen. Op de onderste plank ontdek ik sportieve sneakers en stevige bergschoenen. Wendy blijkt dol op klimmuren en lange wandeltochten. Ze liep een tijdje geleden van Pamplona naar Santiago. Een bezinningstocht van zevenhonderdvijftig kilometer…!
“Zingen is heel belangrijk voor me, maar ik ben meer dan alleen een stem. Dat heb ik heel sterk ervaren op de Camino (pelgrimsroute naar Santiago de Compostella, red.). Ik had behoefte om een tijdje afstand te nemen van mijn werk. Een groot deel van je identiteit wordt bepaald door de dagelijkse verbondenheid met de wereld van de klassieken. Dat is ook gevaarlijk. Er hangt een soort heilig aura omheen. Uiteindelijk is het gewoon werk. Ontzettend leuk werk, dat zeker, maar er zijn wel meer mensen die van hun vak houden.”
“Ik had me voorgenomen om op de Camino niet uit mezelf over het zingen te beginnen. Dan krijg je namelijk al snel de vraag om wat te laten horen. Dat heb ik proberen te voorkomen. Ik wilde niet het populaire meisje zijn dat mooie liedjes kan vertolken. Of het stomme wicht natuurlijk, want het heeft altijd twee kanten. Uiteindelijk was het prettig om te ontdekken dat mensen je ook nog steeds leuk, interessant en bijzonder vinden als je niet ‘Wendy de zangeres’ bent.”
“De eerste twee weken had ik echt geen enkele behoefte om te zingen. Daarna begon het weer te kriebelen. Ik wist niet precies wat ik nodig had. Was dat het performen, het podium, in de belangstelling staan, of nog iets anders? Ik ontdekte dat ik het zingen zelf miste, gewoon de fysieke ervaring: tekst geven, noten zingen, me uitdrukken door muziek. Dat vond ik een fijne ontdekking. Het draaide dus om de muziek, niet om mezelf.”
“Een podium is ook fantastisch, want dan kun je delen. Maar de kern moet toch zijn dat ik zingen fijn vind en niet dat ik andere mensen wil laten zien hoe goed ik dat kan.”
Missiewerk
“Van mij hoeft niet iedereen klassieke muziek mooi te vinden. Ik veronderstel alleen dat er veel mensen zijn die denken dat ze het niet mooi vinden. Ik wil m’n stinkende best doen om die mensen over een drempel te helpen. Noem me maar een evangelist of een missionaris. Ik gun iedereen de schoonheid van klassiek. Je moet geraakt kunnen worden. Als dat kan, dan heb je die openheid niet alleen voor muziek, maar ook voor de natuur en de maatschappij. Dan besef je ook dat we daar goed voor moeten zorgen. Op die manier is klassieke muziek een ingang om mensen bij het beste van zichzelf te laten komen.”
Bekijk hier de website van Gerard Oonk voor meer leuke interviews